Hanneke Poelmans

Fotografie: Bianca Toeps

Durf te vragen!

Ze wijzen de paadjes waarlangs je mag gaan
En roepen ‘o foei’ als je even blijft staan
Ze kiezen je toekomst en kiezen je werk
Ze zoeken een kroeg voor je uit en een kerk
(Men
s, durf te leven – Dirk Witte, 1917)

Inmiddels alweer 6 jaar geleden kreeg ik de classificatie autisme en mijn persoonlijke diagnose. Het voelde destijds als een opluchting, een bevestiging, een langverwacht antwoord op wat er toch met me aan de hand was. Want mijn hele leven had ik me al anders gevoeld. In die 6 jaar ben ik steeds meer over autisme en mezelf te weten gekomen. Ik ben milder geworden, heb inzicht gekregen in mooie en minder mooie kanten van mezelf en heb stigma en vooroordelen ontmoet (helaas vaak juist in de sectoren waarvan je verwacht dat de mensen er sociaal en begripvol zijn…).

In al die jaren zijn er maar 3 situaties geweest waarin iemand aan me vroeg wat ik nodig had, of hoe zij rekening met me konden houden. De eerste was vlak na mijn diagnose. Een toffe mede-zzp’er (we begon ongeveer tegelijkertijd voor onszelf) vroeg me waar zij in haar omgang met mij rekening mee kon houden. Daar had ik destijds nog nooit bij stilgestaan. De vraag ontroerde me en bracht me zelf ook inzicht. Wat wil ik eigenlijk van anderen? Wat heb ik nodig en wat zijn mijn grenzen? Het zijn vragen waar ik nog steeds mee worstel, want na meer dan 30 jaar continu over mijn grenzen te zijn gegaan en me te hebben aangepast, herken ik niet goed wat ze zijn. Dat ik van mezelf blijkbaar ook een hoge tolerantiegrens heb (ik vind weinig dingen gek) en dat rationele argumenten en plichtsbesef voor mij zwaarder wegen dan gevoelens en zelfzorg, werken daarbij niet mee.

De tweede keer dat iemand me de vraag stelde, was toen ik na 7 jaar ondernemerschap eindelijk eens serieus naar mijn wensen (ha!) en behoeften als zelfstandige keek met hulp van een coach. In mijn online uitingen (die zij ter voorbereiding goed had bestudeerd) ben ik open over mijn autisme, dus zij begon ons traject met de vraag hoe ze mij in dat kader het beste kon benaderen en verontschuldigde zich bij voorbaat voor als ze dingen mogelijk verkeerd zei of deed. Weer was ik verbaasd en ontroerd. Het voelt voor mij ongemakkelijk als mensen aardig tegen me zijn, of rekening met mijn behoeften houden.

De derde keer was afgelopen maand. Ik zat bij een sollicitatiegesprek (jawel, wie de vorige column heeft gelezen vraagt zich misschien af: ga je toch weer de kantoorjungle in? Blijf erbij, het antwoord volgt alras!) en een van mijn gesprekspartners vroeg naar mijn autisme. Dat deed hij zo open en respectvol, dat ik meteen besloot dat ik hier wilde werken (naast dat ik inhoudelijk allang overtuigd was van de toffe opdracht). Hij liet ermee zien zich in me verdiept te hebben. In mijn cv of motivatiebrief heb ik mijn autisme niet genoemd, maar omdat ik er geen geheim van maak, is het online snel te vinden. En uit zijn vragen bleek oprechte betrokkenheid. Hij formuleerde het bovendien op een positieve manier: hoe kan jouw autisme helpen in deze functie? Ik voelde meteen opluchting. Dit is de eerste keer dat ik open ben geweest over mijn autisme nog voordat ik ergens begon. Bij eerdere opdrachten en werkgevers heb ik het ook wel benoemd (maar bij de meesten ook niet), maar pas toen ik er al werkte. Altijd speelde daarom angst op de achtergrond. Angst om tot last te zijn, om met vooroordelen te worden bejegend, om door de mand te vallen. Nu was dat niet aan de orde. Het lijkt alsof met deze opdracht alles op zijn plek valt (want ja, ik werd aangenomen!). Ik kan mezelf zijn én met passie mijn werk uitvoeren, ik kan op locatie werken, maar hoef niet in het keurslijf van 9 tot 5 te werken (als ik mijn uren maar maak en belangrijker: de klus maar klaar). Bovendien is het werk dichtbij huis en minder uren dan mijn huidige opdracht, dus alles voelt goed.

Dat ik niet vaker ben gevraagd naar mijn wensen, zegt niet alleen iets over anderen. Maar ook over mijzelf. Over hoe open ik ben over mijn autisme, mijn wensen en mijn grenzen. Ik ben nog zo gewend om te camoufleren (te doen alsof ik geen autisme heb) dat ik bewust moet kiezen om uit te spreken of te laten merken wanneer iets voor mij minder prettig is. Dat doe ik steeds vaker en dat helpt ook voor anderen om beter rekening met mij te houden. Hoe kunnen ze het anders weten?

Hanneke Poelmans

Fotografie: Bianca Toeps

Het werkt dus twee kanten op. Zelf kan ik duidelijker vragen om rekening met mij te houden. En mensen om mij heen kunnen vaker de vraag stellen: wat heb je van mij nodig? Ik zou iedereen (en werk/opdrachtgevers in het bijzonder) daarom willen oproepen: durf te vragen! Zoals in mijn lijflied ‘Mens durf te leven’ wordt aangespoord om je eigen pad te kiezen en niet naar de meute te luisteren, zo pleit ik ook voor meer lef op de werkvloer. Durf te vragen naar iemands behoeften. En kies eens voor iemand die niet lijkt op de andere 99% van de organisatie.

Dat geldt ook voor andere sectoren en situaties. Zo verbaast het me dat bij een diagnose van een kind niet standaard aan de ouders wordt gevraagd: herkent u dit bij uzelf? Hebt u weleens gedacht aan de mogelijkheid dat u zelf ook autisme/ADHD/hoofdbegaafdheid hebt? Heel veel dingen zijn namelijk erfelijk.
Of vraag je ouders eens naar hun dromen als kind, of je partner of kind naar hoe je hem/haar/hen blij kunt maken.

‘Bange mensen stellen geen vragen’, zei de vroegere columniste Renate Rubinstein ooit.
Dus: stel de vraag. Wees oprecht geïnteresseerd. Maak contact. Heb lef! “En lap aan je laars hoe een ander het vindt.” Mens, durf te vragen!